Als kind was ik wel eens ziek. Mijn moeder bekeek me dan kritisch, vroeg of ik keel- of buikpijn had, voelde aan mijn voorhoofd en besliste dat ik thuis kon blijven. Heerlijk was dat. Eerst mocht ik een schone pyjama aan. Dan sleepte ze twee grote stoelen naar het raam en schoof die tegen elkaar aan. Ze legde er een paar zachte kussens in, waar een laken overheen ging.
Dan mocht ik me in die stoelen nestelen en dekte ze me toe met een laken en een deken. Zo bracht ik de dag door, half liggend in die aaneengeschoven stoelen, genietend van wat de ziekenrol me te bieden had: naar buiten kijken, een mooi boek of een puzzel, een glaasje sinasappelsap, de aandacht van de melkboer, de groenteboer en de buurvrouw. Die kwamen allemaal een praatje maken.
De tweede dag was al een stuk minder. De stoelen lagen niet meer zo lekker en de verveling sloeg toe. De derde dag mocht ik even naar buiten en de vierde ging ik weer naar school.
Tegenwoordig ben ik nooit meer ziek. Ik haal elk jaar een griepprik. Ik eet gezond. Ik loop met de hond door het bos. Ik ga twee keer per week zwemmen. Pak de fiets, als het even kan. Met mijn cholesterol zit het goed en mijn bloeddruk is netjes. Ik slaap niet slecht. Ik ben niet overspannen en heb alleen spierpijn als ik in de tuin heb gewerkt. Wat ik zelden doe. Ik heb geen last van migraine, rugklachten of pijnlijke knieën. Mijn ogen gaan achteruit. Dat is alles.
Nooit meer ziek! Maar wat heb ik daaraan? Natuurlijk ben ik de stoelen voor het raam al lang ontgroeid. Toch zou ik graag nog een keertje ziek zijn. Even uit de wereld stappen van druk druk druk, afspraak hier, afspraak daar, dit moet nog en dat moet nog. Toetreden tot een wereld van rust, zachte kussens, uitzicht op de tuin en wat aandacht en tijd voor reflectie.
Dat kan niet. Dat kan alleen als je ziek bent. Misschien moet ik komende herfst de griepprik maar eens overslaan…