Honger, ondervoeding, obesitas en (andere) chronische ziekten trekken wereldwijd een enorme wissel op het voortbestaan van de mensheid. De allesoverheersende vraag is, hoe in 2050 negen of misschien zelfs wel tien miljard mensen adequate voeding kunnen krijgen zonder de aarde zelf te vernietigen. Tegelijkertijd worden we links en rechts ingehaald door adviezen over hoe goed en vooral gezond te eten. Die richtlijnen zijn vaak zo tegenstrijdig dat niemand meer door de bomen het bos ziet.
In zijn nieuwe boek Goed eten, Filosofie van voeding en landbouw gaat filosoof Michiel Korthals uitvoerig in op de overstelpende voedings- en duurzaamheidsproblematiek die de wereld in zijn greep houdt. Korthals (1949) is emeritus-hoogleraar toegepaste filosofie aan de Wageningen Universiteit en aan de Vrije Universiteit.
Het boek zit overzichtelijk in elkaar. In het eerste deel schetst Korthals een historisch, filosofisch en ethisch kader waarbinnen onze huidige omgang, zeg maar gerust worsteling, met dieren en planten, voeding, voedsel en voedselbereiding te plaatsen valt. Dat kader is de nog steeds groeiende kloof tussen voedselproductie enerzijds en voedselconsumptie anderzijds. In deel 2 benoemt en onderzoekt hij de werktuigen waarmee deze kloof overbrugd zou kunnen worden en de ravijnen (om in de beeldspraak te blijven) die we moeten ontwijken. In deel 3 gaat hij een flinke stap verder en probeert hij de lezer ervan te overtuigen dat de zogenoemde agro-ecologische benadering de ethisch beste optie is voor het voeden van de mensheid en het leefbaar houden van de aarde voor mens, dier en plant.
Dat is nogal wat. Om bij het begin te beginnen: met name deel 1 is verhelderend en overtuigend. Korthals maakt aannemelijk, dat veel van de grote voedsel- en landbouwproblemen samenhangen met de geografische en culturele kloof die er vandaag de dag bestaat tussen productie en consumptie van voedsel. Het grootste deel van ons voedsel produceren en bereiden we niet (meer) zelf. Tussen productie en consumptie zijn in betrekkelijk korte tijd geografische lange en technisch ondoorzichtige ketens ontstaan, die voedingsmiddelen opleveren, die ver afstaan van wat bijvoorbeeld onze grootouders nuttigden. Zij wisten doorgaans nog wat er in welk seizoen aan kwalitatief goed basisvoedsel voorhanden was en hoe ze dat het beste konden bewerken, bereiden en eventueel conserveren en bewaren. Deze vaardigheden werden van de ene generatie op de andere overgedragen en waar nodig aangepast en verbeterd. De huidige consumenten moeten heel andere voedselvaardigheden bezitten. Zij moeten in staat zijn om in de supermarkt uit een veelheid van pakken, potten, zakken en dozen een goede combinatie te kiezen en, thuis in de eigen keuken, klaar te maken. Het gebrek aan deze vaardigheden leidt tot zowel obesitas als tot ondervoeding, beide een gevolg van een verkeerde, eenzijdige voedingskeuze. Ook leidt het tot onzekerheid en bezorgdheid bij consumenten. Wat is de waarde van de informatie op een verpakking? We weten feitelijk niet meer waaruit ons voedsel bestaat, met als gevolg dat we gaan twijfelen aan wat goed eten is en wat niet. En de deskundigen spreken elkaar tegen.
Een tweede desastreus effect van het uit elkaar groeien van productie en consumptie is de ongelijke beschikbaarheid van voedsel wereldwijd. In het Zuiden worden gigantische arealen vol gezet met veevoer en bulkvoedsel dat, al dan niet bewerkt, in containers over de aardbol wordt versleept om terecht te komen in de magen van de mensen in het rijke Westen. Of op een afvalberg. De lokale bevolking in de niet-westerse gebieden heeft het nakijken. De compensatie voor het land dat ze hebben ingeleverd, is slecht. Armoede en honger liggen op de loer.
In deel 2 ontwikkelt en behandelt Korthals ethische criteria die van belang zijn bij de beoordeling van de problemen die ontstaan door de huidige voedings- en landbouwpraktijken. Belangrijke begrippen binnen Korthals’ benadering zijn voedselvaardigheid en voedingsstijl. De eigen voedingsstijl, met de bijbehorende voedselvaardigheden, vormt een belangrijk onderdeel van de identiteit van individuen en bevolkingsgroepen. Het recht op je eigen voedingsstijl is vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Mensen hebben dus vrijheid van voedselkeuze en ze mogen zelf bepalen wat ze goed eten vinden. Dat recht wordt lang niet altijd gerespecteerd: voedselopstanden breken niet alleen uit bij gebrek aan voedsel, maar zeker ook omdat mensen niet aan het voedsel kunnen komen dat voor hen belangrijk is. Traditionele voedingsstijlen hanteren meestal een eigen kwaliteitskader, niet gebaseerd op biologische en medische gezondheidsindicatoren, maar op andere waarden, zoals het vermijden van dierenleed. De voedingsstijl die uitgaat van de biologisch-medisch georiënteerde voedingswetenschap noemt Korthals de gezondheidsstijl. De voedingswetenschap heeft tot nu toe belangrijke kennis en inzichten opgeleverd, maar Korthals weerspreekt met goede argumenten, dat deze wetenschap de waarheid in pacht heeft als het gaat om de kwaliteit van voeding.
In deel 3 van Goed eten beargumenteert Korthals, waarom het concept ‘agro-ecologie’ het best aansluit bij de ethische criteria voor landbouw en voeding, die hij in deel 2 heeft benoemd en uitgewerkt. Agro-ecologie voldoet volgens hem aan de principes van voedselsoevereiniteit en respecteert dieren, planten en milieu. Een definitie of duidelijke omschrijving van agro-ecologie geeft hij niet. Het lijkt wel alsof hij het omdraait: alle vormen van voedselproductie en -consumptie die voldoen aan zijn ethische criteria, behoren tot de agro-ecologie. Eén ding is duidelijk: industriële landbouw en intensieve bio-industrie horen daar niet bij.
Korthals behandelt meerdere sympathieke lokale projecten, zowel in de niet-westerse wereld als in het Westen, die voldoen aan bijvoorbeeld eisen van duurzaamheid, voedselsoevereiniteit en/of dierenwelzijn. Op de vraag of agro-ecologie ook honger en ondervoeding kan reduceren, moet hij echter het antwoord schuldig blijven. En als hij beschrijft wat er op het gebied van beleid en bij actoren allemaal veranderen moet om de agro-ecologische aanpak te introduceren en te handhaven, dan ga je je oprecht afvragen of dat überhaupt wel reëel en haalbaar is. Toch houdt Korthals vol dat noch industriële landbouw, noch innovaties zoals genetisch gemodificeerd voedsel, kweekvlees, 3D-voedsel of functionele voedingsmiddelen een ethisch verantwoorde bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het wereldvoedselprobleem. Maar, hard gezegd, wat heb je aan ethiek als de wereld honger lijdt?
Goed eten is uitstekend gedocumenteerd, goed onderbouwd en, ondanks het gewicht van de behandelde onderwerpen, prima leesbaar en toegankelijk geschreven. Korthals treedt regelmatig in herhalingen, maar daar valt mee te leven. Interessant zijn de uitstapjes in de vorm van beschouwingen over Monsanto, framing, voedselhygiëne, goede smaak en de zegeningen van aangenaam tafelen. Goed eten gaat samen met goed leven en als je krampachtig wil doen over wat je moet eten: ga gerust je gang, maar het is nergens voor nodig. Dat is een bevrijdende conclusie na bijna 400 bladzijden ‘zware kost’. Alleen lossen we daarmee helaas het wereldvoedselprobleem niet op.