Over de menselijke inborst

Het kan haast niet anders, of zelfs de meest doorgewinterde cynicus stelt zijn mensbeeld na het lezen van ‘De meeste mensen deugen’ door Rutger Bregman (1988) positief bij. Bregmans boodschap is glashelder en onweerlegbaar, de bewijsvoering staat als een huis en zijn stijl is meeslepend en overtuigend.

Het probleem is natuurlijk dat het bewijs van het tegendeel zich al tienduizenden jaren lang ophoopt, namelijk dat mensen níét deugen; dat ze, onder een dun laagje beschavingsvernis, egoïstisch, xenofoob, manipulatief, sadistisch en liefdeloos zijn. Bregman fileert dit bewijs van het tegendeel systematisch en laat er geen spaan van heel. Een paar voorbeelden.

Waren onze verre voorouders, de jager-verzamelaars, oorlogszuchtige krijgers die een ander afmaakten om een paar noten of vruchten? Welnee, de oorspronkelijke mensen gingen heel gemoedelijk met elkaar om. Ze werden pas hebberig toen zij zich op een vaste plek vestigden en zich land, dieren, slaven en ander bezit gingen toe-eigenen. Maar evolutionair gesproken is er nog steeds maar weinig veranderd aan onze inborst, betoogt Bregman. In wezen hebben wij nog steeds het goedaardige karakter van de jager-verzamelaars.

Wat doen kinderen als ze na een schipbreuk aanspoelen op een onbewoond eiland? Gaan ze elkaar treiteren en uitsluiten, is het ieder voor zich, zoals in de roman ‘Lord of the flies’, van William Golding uit 1954? Nee, dat doen ze niet. Bregman achterhaalt een waargebeurde geschiedenis uit de jaren zestig: een zestal Polynesische jongens was terecht gekomen op het onbewoonde eiland ‘Ata en wist daar, tot ze gevonden werden, anderhalf jaar te overleven, dankzij samenwerking, delen van voedsel en zorg voor elkaar. Dat gebeurt er dus in de echte wereld, als het erop aankomt.

Ook zoemt Bregman in op enkele bekende sociaal-psychologische experimenten uit de jaren zestig en zeventig. Zoals het beruchte Stanford Prison Experiment, waarin gewone studenten zich ontpoppen als gewetenloze gevangenbewaarders. Klopt niks van, zegt Bregman. Nauwkeurige analyse van het experiment heeft aangetoond dat de studenten niet uit zichzelf sadistisch gingen doen, maar dat de leider van het onderzoek, Philip Zimbardo, de zogenaamde gevangenbewaarders met kracht had aangespoord om zich extra horkerig te gedragen ‘om het experiment te laten slagen’. Of neem het gehoorzaamheidsexperiment van Milgram, waarin proefpersonen steeds hogere schokken moesten toedienen aan anderen. De schokken waren niet echt, maar dat wisten de proefpersonen niet. Toch volgden ze het bevel om pijn te doen ‘blindelings’ op. Maar ook in dit experiment was behoorlijk gemanipuleerd, bleek later op basis van filmbeelden. En bovendien zeiden proefpersonen achteraf dat ze stevig getwijfeld hadden aan de echtheid van de schokken die ze toedienden.

Bregman ontkracht niet alleen experimenten die de slechtheid van de mens zouden aantonen, hij komt daarnaast met allerlei onderzoek naar extreme situaties waarin mensen juist het goede doen. Na de orkaan Katrina (2005) werd New Orleans niet overspoeld door egoïsme en anarchie, maar door moed en naastenliefde. Uit onderzoek naar historische oorlogssituaties blijkt dat slechts een klein deel van frontsoldaten daadwerkelijk vijanden neerschiet. De rest van de soldaten is niet laf of bang, maar ervaart onbewust een innerlijke weerstand tegen het vermoorden van een medemens, aldus een kolonel die hiernaar onderzoek deed.

Zo gaat het maar door. Bregman heeft een boodschap en dat zul je weten ook. Hij buit alle trucs dan wel vaardigheden uit, die horen bij begrijpelijk, toegankelijk, helder en overtuigend taalgebruik. Geen weldenkend mens kan om zijn boodschap heen. Mensen die slechte dingen doen, zeg oorlogsmisdadigers, dénken dat ze het goede doen. Wie uitgaat van een positief mensbeeld en zijn medemensen vertrouwt, wordt zelden teleurgesteld.

Toch blijf ik aan het eind van het boek zitten met een paar ongemakkelijke vragen. De eerste is: zijn er wellicht ook sociaal-psychologische of historische studies met de conclusie dat mensen níét deugen, die bij nadere analyse gewoon overeind blijven? Een onmogelijke vraag, want een definitief antwoord is nooit te geven. Ik heb er vertrouwen in dat Bregman ernaar gezocht heeft, en zulke studies niet heeft gevonden. Wat niet wil zeggen dat ze niet bestaan. Of zou sociaal-psychologisch dan wel historisch onderzoek per definitie rammelen?

Dat leidt tot de volgende net zo min te beantwoorden vraag: deugt al het onderzoek naar de gebeurtenissen waarin mensen blijk geven van hun goede inborst wél? Als Bregman aanwijzingen vindt voor het tegendeel, weet hij die feilloos te ontzenuwen. Maar het kan toch haast niet kloppen dat alles zo precies in zijn straatje past?

Dit neemt allemaal niet weg, dat mijn mensbeeld door ‘De meeste mensen deugen’ beslist een stukje positiever is geworden. Dat heeft Bregman toch maar mooi voor elkaar gekregen.

De mogelijkheid hieronder een reactie te geven vervalt twee weken na publicatie.

Dit bericht is geplaatst in W.v.t.t.k. Bookmark de permalink.

2 reacties op Over de menselijke inborst

  1. Peter Hein schreef:

    Lieve Joke,

    de teksten in alle overlijdensadvertenties bewijzen dat de mens goed is 🙂

  2. Jannekevdwal schreef:

    Dank je wel voor dit verhaal Joke. Het raakt me en het is positief. Ik weet niet of ik het ga lezen, maar het is goed dat er kritisch wordt nagedacht.
    Misschien ligt de waarheid in het midden?

Reacties zijn gesloten.